De laatste jaren hoor je veel over de deeleconomie. We gaan weer spullen delen. Weer? Hoezo wéér. Nou, omdat delen helemaal niet nieuw is. Immers, in onze dorpen deelden we vroeger de waterpomp, we maalden graan bij de molen. Na de introductie van de telefoon deelden we een paar lijnen met het halve dorp, kwamen er openbare telefooncellen en toen we allemaal telefoon hadden, deelden we één telefoon in een heel gezin. En nu? Iedereen heeft tegenwoordig een eigen toestel, waar je veel meer me kunt dan bellen alleen. Overigens, bellen is uit, dus dat doen we eigenlijk niet meer met de telefoon.
Dezelfde ontwikkeling heeft de televisie doorgemaakt. Het duurde even tot elk gezin een toestel in de woonkamer had. Wij zaten op zaterdagavond fris gewassen met een glaasje cola en een bakje chips met zijn allen op de bank tv te kijken. Inmiddels kijkt ieder gezinslid op zijn eigen moment op zijn eigen toestel. Met een beetje geluk zitten we nog in dezelfde ruimte samen, om elk via ons eigen toestel naar ons eigen filmpje te kijken. Met een koptelefoon op.
Hoe kan het dan dat economen en verkeerskundigen zo vol zijn van de deeleconomie? Zeker voor iets wat in ons land zo vanzelfsprekend is: een eigen fiets. Maar ook de auto gaan we delen. Hoe houden we onze vrijheid? Wat is er voor nodig zodat we straks niet meer allemaal een eigen auto of fiets hebben, maar volop gebruik maken van de voertuigen die op straat beschikbaar zijn. Gaan we dan ook weer een stukje terug in de tijd en delen we een multimediatoestel?